Dat ik op twee plekken tegelijk verwacht werd om iets te zeggen op een boekpresentatie had ik nog niet meegemaakt. Maar op 21 oktober jongstleden was het zover. In Nijmegen werd de debuutroman van Frouke Arns (De gelijktijdigheid der dingen) gepresenteerd in boekhandel Dekker van de Vegt en in Antwerpen tezelfdertijd de nieuwe roman van Marnix Peeters (De jacht op Ursula Graurock). Meer van elkaar verschillend dan deze twee kunnen romans nauwelijks zijn.

Over de gelijktijdigheid der dingen gesproken:

Onlangs publiceerde De Arbeiderspers een boek van de Oostenrijkse schrijver Robert Menasse onder de titel De Amerikaanse bril. De essays en verhalen uit die bundel draaien voor een belangrijk deel rond het fenomeen waarnaar ook de titel verwijst van de allereerste roman van Frouke Arns: de simultaneïteit van gebeurtenissen en dingen in de werkelijkheid. Of liever: de betekenis (of zelfs de hogere bedoeling) die wij soms toekennen aan voorvallen die tegelijk gebeuren. En in veel gevallen is dan een van die voorvallen iets uit ons eigen leven dat tegelijk gebeurt met iets belangwekkends of verschrikkelijks in de grote wereld. ‘Wanneer precies eindigde de naoorlogse wereldorde?’ vraagt Menasse zich af. ‘En waar was ik toen dat gebeurde?’ Waar was men bij voorbeeld op de dag waarop John F. Kennedy werd neergeschoten. Wat was men aan het doen. Of op de dag van de aanslagen op de Twin Towers in New York? Menasse geeft heel wat meer, soms pregnante want minder iconische maar daardoor des te interessantere voorbeelden: zoals de hongerwinter 1944-’45 in Nederland of de putsch van Pinochet in Chili op 11 september 1973.

De gelijktijdigheid der dingen: boven op zolder dit stuk schrijven terwijl Ajax beneden 3-0 scoort tegen Borussia Dortmund.

En een paar zinnen later: 4-0.

We presenteren vandaag een boek met de titel  De gelijktijdigheid der dingen. En datzelfde doen we vandaag simultaan met nog een ander boek. Maar dat is in Antwerpen. Zal je net zien met een boek dat De gelijktijdigheid der dingen heet. Begint zo’n titel ook meteen op hinderlijke wijze bezijden de kaften opgeld te doen. En Marnix Peeters, de auteur daarginder in Antwerpen, is wel te beklagen dat ik de redacteur ben van De jacht op Ursula Graurock, zijn nieuwe roman.

Want waar ben ik nou helemaal? Was ik de duivel in eigen persoon, ik zou mezelf binnen de kortste keren van Nijmegen naar Antwerpen (of vice versa) kunnen verplaatsen, zoals Moenen-metter-enen-ooghen deed toen hij de tot inkeer gekomen Mariken van Nieumeghen vanuit Antwerpen door de lucht terugvoerde naar Nijmegen en van grote hoogte neer liet vallen.

Maar zo is het niet, en vooralsnog kloonloos zijnde, ben ik ook nog niet zover dat ik met de ene versie van mijzelf in Antwerpen en met de andere hier in Nijmegen kan zijn om met twee monden tegelijkertijd twee verschillende causerieën over twee verschillende boeken te houden. De overempatische toehoorder hoop ik gerust te mogen stellen met de mededeling dat te Antwerpen de honneurs worden waargenomen.

In De gelijktijdigheid der dingen van Frouke Arns is die gelijktijdigheid der dingen vanzelfsprekend een belangrijk gegeven. Het zou een verkeerd gekozen titel zijn als het niet zo was. Er zijn voorbeelden te over van die ervaren gelijktijdigheid in deze roman. En in een daarvan spelen opnieuw de aanslagen in New York een rol. Op de dag dat een van de twee hoofdpersonen, de Syrische Nizar, met zijn vader een gelukzalige middag doorbrengt tussen de bijenkorven op het platteland nabij Damascus boren zich een paar vliegtuigen in de torens op Manhattan. ‘De gebeurtenissen,’ staat er dan, ‘lieten een knagend besef na dat er ook in zijn wereld een gat geslagen was. Dat je je intens gelukkig kon voelen, terwijl er op hetzelfde moment ergens anders op de wereld iets gruwelijks gebeurde.’

De geschiedenis van deze Nizar is een van de twee grote levensverhalen die in De gelijktijdigheid der dingen met elkaar verknoopt raken. Nizars lotgevallen spelen min of meer in onze tijd en vormen het verhaal van een jongeman op de vlucht. Na het uitbreken van de Syrische burgeroorlog en de dood van zijn vader, besluit Nizar zijn land te ontvluchten. En hij kiest voor de route die hem door Karelië en nog Noordwestelijker door Rusland naar Noorwegen moet brengen. Dat lukt hem ook, maar vraag niet hoe en vraag ook niet hoe het hem daar verder vergaat, want die mededelingen zijn met spoiler alerts omgeven.

Frouke Arns. Portret: Rebecca van Veen

De gelijktijdigheid der dingen manifesteerde zich ook al toen ik vorig najaar de definitieve versie van dit boek ontving. Rond die tijd las ik Wolfstijd van Harald Jähner. Dat boek is een weergaloze sfeertekening van het naoorlogse Duitsland, waarin niets meer op zijn vaste plek stond. Geen gebouw, geen mens, geen idee, geen moraal. Het was de periode van het grote niets, de Stunde null die zou voortduren tot ver in de jaren vijftig: de steden in puin, de bevolking op drift. Eindeloze stromen vluchtelingen en ontheemden, dwangarbeiders en krijgsgevangenen die door elkaar heen krioelend op weg naar huis waren of in de onvoorstelbare chaos juist een nieuw bestaan op een nieuwe plek moesten zien op te bouwen. In dat boek van Jähner – reden waarom ik er zo bij stilsta – is ook ruim aandacht voor de zogenaamde Heimatvertriebene uit de Ostgebiete.

En dat is nu precies waar de tweede grote verhaallijn in de roman van Frouke Arns mee begint. Je leest een geschiedenisboek over een tot dusver totaal onderbelicht onderwerp. En bijna tezelfdertijd lees je er een roman over. Het ene verdiept het andere, het andere het ene.

Het tweede verhaal is dat van Helena, een Volksduitse uit Silezië (in het huidige Polen), een kind nog in de oorlog. Aan het einde van de oorlog slaat haar moeder met haar en haar zus op de vlucht om na mensonterende omzwervingen (waarvan ik de details hier achterwege laat) in de zomer van 1947 terecht te komen in Kiel, zo ongeveer het noordwestelijkste puntje van Duitsland.

Om daar – en ook dat is iets dat in Jähners boek aan de orde komt – te worden gediscrimineerd en uitgescholden voor vuile Polakken. Uiteindelijk komt Helena, door de ontmoeting met een stoere jonge Noorse zeeman, in Noorwegen terecht, en wel in een van de noordelijkste uithoeken van Noorwegen in Kirkenes. Oftewel (en kortom) op de plek waar ze decennia later, als oude vrouw, op een koude, sneeuwjachtige winternacht voor haar houten huis een jongeman voor dood naast zijn fiets liet liggen.

En precies daar – op die plek, op dat moment – begint De gelijktijdigheid der dingen en schuiven die twee levens – van Nizar en van Helena – over en door elkaar heen. Meer moet ik niet vertellen. Want dat De gelijktijdigheid der dingen een veelbetekenende titel is, zal toch wel duidelijk zijn geworden. Het kan haast niet anders of zoiets moet nieuwsgierig maken naar het romandebuut van Frouke Arns.

                                                     &

Over de gelijktijdigheid der dingen gesproken:

Iemand die na zijn herseninfarct alleen nog maar hng! kan zeggen wanneer hij zijn zoon vraagt het geluid van de televisie harder te zetten omdat hij twee danseresjes heel verleidelijk ziet bewegen, maar volgens zijn zoon zien die eruit ‘alsof ook zij het in de broek gedaan hebben en met hun wulps gekronkel de aandacht proberen af te leiden’.

Iemand die alleen nog hng! kan zeggen terwijl hij weet dat de wereld buiten zijn sprakeloos geworden brein gewoon zijn gang gaat en zich niets meer van hem aantrekt.

En dat die zoon dan zegt: ‘Pa, zelfs bij die slonzen maakt ge geen kans meer. Uw rijk is uit.’ Maar de wereld draait door. Pijnlijk.

De gelijktijdigheid der dingen: boven op zolder dit stuk schrijven terwijl Ajax beneden in de woonkamer 3-0 scoort tegen Borussia Dortmund.

En een paar zinnen later: 4-0.

De Arbeiderspers presenteert vandaag een boek met de titel De gelijktijdigheid der dingen, prozadebuut van Frouke Arns.

Maar dat is in Nijmegen. Zal je net zien met een boek dat De gelijktijdigheid der dingen heet. Zo’n titel begint zich onmiddellijk ook buitengaats te manifesteren. Want hier in Antwerpen stelt de uitgeverij simultaan nog een ander boek voor. En de auteur ervan, Marnix Peeters, is wel te beklagen dat ik de redacteur ben van De jacht op Ursula Graurock, zijn nieuwe roman.

Marnix Peters. Portret: Koen Broos

Want waar ben ik nou helemaal? Was ik de duivel in eigen persoon, ik zou mezelf binnen de kortste keren van Nijmegen naar Antwerpen (of vice versa) kunnen verplaatsen, zoals Moenen-metter-enen-ooghen deed toen hij de tot inkeer gekomen Mariken van Nieumeghen door de lucht terugvoerde naar Nijmegen en van grote hoogte neer liet vallen. Maar zo is het niet, dus tot u spreekt een achtergebleven mens, vooralsnog ongekloond, en dus nog niet zover dat hij met de ene versie van zichzelf in Antwerpen en met de andere in Nijmegen kan zijn om met twee identieke monden tegelijkertijd twee verschillende causerieën over twee verschillende boeken te houden. En daarom is het maar goed dat De Arbeiderspers over excellent personeel beschikt dat bereid en in staat is honneurs waar te nemen. U ziet hem hier staan. Collega Michel van de Waart spreekt namens mij mijn woorden tot u. Of hij doet net alsof en heeft mijn toespraak voor de gelegenheid geheel herschreven. Ik weet dat niet, ik ben er niet bij om dat te controleren.

Aangenomen dat Michel zal willen voorlezen wat hier staat: ik wil u als een kermisexploitant met roeptoeter verleiden een ticket te kopen voor de ijzingwekkende attractie die De jacht op Ursula Graurock heet. De overgrote meerderheid van u zal daar geen spijt van krijgen. Voor tere zielen die bleek om de neus van misselijkheid weer voet aan de grond zetten na lezing van dit boek dienen wellicht teiltjes klaargezet te worden. Voor alle anderen behoeven geen bijzondere maatregelen te worden getroffen, al zullen ook stoerste lezers dooreengeschud en met wankele tred – zij het met een dronken roes van geamuseerdheid – uit de wereld van deze roman stappen.

Nochtans wordt de lezer gewaarschuwd in een voorafgaand motto als kenschets van het boek: ‘Een bruisende roman over het paranormale, tegen de achtergrond van het nazisme, het feminisme, de nymfomanie en het multiculturalisme.’ Even afgezien van dat ‘paranormale’ (een onderwerp dat je buiten het genre van de horrorroman en de spirituele letteren nauwelijks tegenkomt en dat ook hier met een korrel zout dient te worden genomen) werpt de auteur ons meteen vier stenen des aanstoots voor de voeten, zeker in het schijnverbond dat ze hier door de opsomming met elkaar aangaan: nazisme, feminisme, nymfomanie en multiculturalisme. Menig auteur brandt zich liever niet de vingers aan deze hete hangijzers en zegt: I don’t go there.

Maar zo zit Marnix Peeters niet in elkaar!

Daarvan zijn ook de kranten doordrongen die er dit weekeinde (en dus nog vooraleer de roman ten doop gehouden is) al grote stukken over publiceerden. In De Morgen schrijft Stef Selfslagh (wiens naam doet vermoeden dat hij rechtstreeks uit een boek van Marnix Peeters is weggelopen) dat De jacht op Ursula Graurock een boek is ‘waar het politiek incorrecte schrijfplezier van afspat’.

En Het Laatste Nieuws, in een interview met de auteur, kopt met een uitspraak van Peeters: ‘De wereld wordt steeds preutser maar ik bagger door.’

En zo is het. De jacht op Ursula Graurock is van Marnix Peeters wat Het grote baggerboek van Ilja Leonard Pfeijffer is: een groot feest van vunzig taalplezier. Friture Marnix Peeters bakt de frieten en de berelullen weer glansrijk bruin. Hij vertegenwoordigt als niemand anders de vette bek in België’s bourgondische belletrie. Noem hem de stinkende gouwe, de brandnetel of de Japanse duizendknoop in de ommuurde tuin van de schone letteren, en hij zal zich vereerd voelen. Typeer hem als de Jerommeke in de porseleinkast van het schone woord, de Houellebecq of voor mijn part de Céline van de Oostkantons, de vrolijke mestverspreider op de biologisch bewerkte akkers van de Republiek der Letteren, de ruimtepuinmagneet van het universum dat de literaire wereld heet. Hij zal al die karakteriseringen omarmen als epitheta ornantia.

Zijn alweer tiende boek is net als zijn vorige, Oogje. Het kleine meisje uit de Lange Tafelstraat en net als vrijwel alles wat hij daarvoor geschreven heeft, een doldriest verhaal dat voortstuwt in een moordende vaart, geschreven is in sappig maar zeer economisch proza, bevolkt is met een scala van extravagante, soms volkomen geschifte personages en waarin al met al een wereld wordt neergezet waarvoor de auteur nooit de Prijs voor het Politiek Correcte Proza zal verdienen. Welke constatering hem op schampere toon zou kunnen doen concluderen dat hij dus nooit voor welke prijs dan ook in aanmerking zal komen, omdat hij een politiek correcte prijs als een pleonasme zal definiëren.

Peeters begeeft zich graag op het randje, ook nu in De jacht op Ursula Graurock weer, waarin de jonge journalist Woutje Timmermans met de tegen wil en dank paranormaal begaafde nachtwinkelier van Afrikaanse komaf die luistert naar de naam Cherif Sese Soko (in wiens toko, waar alles naar kardemom ruikt,  sigaretten, drank, junkfood en oosterse prullaria verkocht worden; en wiens vader ten gevolge van een herseninfarct alleen nog maar hng kan zeggen) op zoek gaat naar ene Ursula Graurock, baas van de Bayerische Fleischwerke OHG.

Voor de rest moeten we er maar niet te veel over zeggen want wie die Ursula Graurock zou kunnen zijn moet vanwege de spoileretiquette nog maar even onduidelijk blijven.

Maar wat ik wel mag verklappen: dat ik me rot heb gelachen tijdens het lezen van dit boek. Het is geestig, burlesk en hilarisch op een manier die je tijdens de lachbuien door voortdurend doet beseffen dat je beschaafde helft er helemaal niet om mag lachen. Maar juist dat spanningsveld maakt dat er ook iets op het spel staat.

Ik zal het bij een tamelijk beschaafd voorbeeld laten, aan het begin van het boek. Uit een scène die zich afspeelt in de nachtwinkel van Sese Soko: ‘Mensen kopen het smerigste het eerst. Van de XXXL Pandaworsten moet ik er elke week gaan bij halen. Ze zitten in glazen bokalen, ze zien er doodziek uit. Als een Pandaworst kon praten, zou hij zeggen: ik ben misselijk. En toch verkoopt dat als een gek. […] de klanten proefden daarvan en zeiden smekkend: amai, lekker, verkoopt gij dat? ’s Anderendaags kon ik er gaan bij halen. Mensen zijn knettergek. Of ze proeven alleen de mosterd.’

En u begrijpt dat die pandaworsten misschien wel iets te maken hebben met de genoemde Bayerische Fleischwerke. Wat volgt is een waanzinnige roadnovel door Duitsland. En meer moeten we niet verklappen. Eén woord nog dan: hng!