‘Ze opent voorzichtig de deur, loopt op haar tenen de slaapkamer in en legt een natte doek op mijn voorhoofd. De plotselinge kou schenkt maar even verlichting maar neemt de smaak van metaal niet weg. Verlost me niet van de pijn, de speer die in mijn rechterslaap is gedrongen en diep in mijn maag tot stilstand is gekomen. Het stopt ook de vijzel niet die mijn hersenen vermaalt.’

Bas Kwakman heeft een tekst geschreven over pijn. Pijn die je kunt navoelen. Een fractie van die pijn in ieder geval. Maar wie een paar bladzijden heeft gelezen in Flankhond, zoals zijn boek heet, kan moeilijk anders concluderen dan dat het een buitengewoon literaire tekst is. De uiterst precieze bewoordingen waarmee je als lezer in de intimiteit van een slaapkamer, van een hoofd wordt gemanoeuvreerd, de haarscherpe beelden waarmee de verzengende pijn wordt opgeroepen. ‘Het kan niet anders dan dat dit alles ergens toe leidt.’

         Op zich misschien niets bijzonders: een literair werk over pijn. Maar in de literatuur gaat het meestal over zielenpijn of existentiële pijn, de pijn om zo te leven, zoals de titel luidt van een van de schitterende ‘novellen voor een jaar’ van Luigi Pirandello. Ik ken niet zo heel veel romans of literaire verhalen waarvan het hoofdthema ‘fysieke pijn’ is. Een slordige rondgang door de rolodex in mijn hoofd doet me stilstaan bij De stilte van het lichaam, een averechtse en pessimistische medische cultuurgeschiedenis van de Italiaanse schrijver Guido Ceronetti, bij De verdovers van Anna Enquist en Tussen mes en keel van Geerten Meijsing – twee romans van Nederlandse schrijvers waarin het zowel over geestelijke als fysieke pijn gaat. En ten slotte bij Tim Parks, die met Leer ons stil te zitten zichzelf verbaasde: ‘Ik had nooit gedacht dat ik een boek zou schrijven over het lichaam. En al helemaal niet over míjn lichaam. Veel te indiscreet. Maar ik zou ook nooit gedacht hebben dat ik op onverklaarbare, tergende wijze ziek zou worden.’ De pijn waardoor Parks geteisterd werd, dwong hem om daarover te gaan schrijven. Tim Parks lijdt (of leed) aan een opeenstapeling van wisselende inwendige pijnen en zoekt in Leer ons stil te zitten naar verlichting.

De aandoening van Bas Kwakman is ogenschijnlijk eenduidiger: hoofdpijn. Migraine, om preciezer te zijn. Je kunt zeggen dat de pijn bij Bas Kwakman duidelijk te lokaliseren is. Ook in metaforische zin, want het is een begeleidende pijn. Zijn hoofdpijn is de flankhond die hem overal vergezelt. Dan is het dus ook niet zo dat die hoofdpijn direct te maken had met zijn hyperinspannende activiteiten in de poëzie en als directeur van Poetry International, hoewel de burn-out die hij daar uiteindelijk opliep wel een omslagpunt van dit boek markeert. En dus eigenlijk ook de cesuur met de twee vorige boeken: Hotelkamerverhalen en In poëzie en oorlog, de geschiedenis van 50 jaar Poetry.

Om nog een verschil met Tim Parks aan te duiden : de acute schrijfdwang die de Britse schrijver voelde, is niet aan de orde bij Bas Kwakman. Of misschien moet ik dat anders formuleren door te zeggen dat in zijn geval sprake is van een zeer langzaam gegroeide noodzaak. ‘Hoofdpijn,’ schrijft hij namelijk aan het begin van Flankhond. De geschiedenis van mijn hoofdpijn, ‘is al vanaf mijn vroege jeugd een trouwe metgezel. Cephalea, dat is de term die ooit is bedacht om het allemaal wat draaglijker te maken. De pijn is chronisch en beïnvloedt dagelijks mijn functioneren. Zere kop. Pillen slikken en door.’

Bas Kwakman. Portret: Chris van Houts

Wat meteen de volgende gedachte bij me oproept: ik hoop dat het bij Bas Kwakman vandaag [op de dag van de presentatie van zijn boek in boekhandel Donner te Rotterdam op zaterdag 30 oktober 2021] niet meer dan een 3 of een 4 is. Boven de 4 moet al sprake zijn van ernstige hinder. Ja, dat klinkt cryptisch, maar men hoeft niet heel ver in Flankhond te zijn aanbeland om erachter te komen wat daarmee bedoeld wordt. Bas Kwakman geeft zijn hoofdpijn namelijk dagelijks een cijfer : ‘Stel, nul is volkomen hoofdpijnvrij. Gezond en volstrekt gelukkig. Is het afgelopen jaar niet voorgekomen. Tien is het allerergste – als clusterhoofdpijn, de meest ondraaglijke vorm van cephalea. Absolute doodswens. […] Een tien schrijf ik niet op. Dan houdt het allemaal op. Vandaag schommel ik tussen de vier en de vijf. Onder de twee ben ik de afgelopen vier maanden niet geweest,’ vertelt hij aan dokter Tao.

De geschiedenis van de hoofdpijn van Bas Kwakman is dus vooralsnog een geschiedenis die op het weer lijkt: veranderlijk en wisselvallig. Zodat we voorlopig toch weer met instemming Cees Nooteboom kunnen citeren: ‘Geschiedenis is een hond die gaat liggen waar hij wil.’ Wat ook die flankhond nog een extra dimensie geeft.

Om de vergelijking met Parks nog wat verder door te trekken: het mag duidelijk zijn dat de auteurs in beide gevallen worden gekweld door pijn die niet te verklaren valt en niet te verhelpen lijkt, en in beide gevallen maken ze op een beslissend moment in hun leven een tocht langs allerlei instituties om van het lijden verlost te worden. Dat leidt in beide gevallen tot heel veel persoonlijke reflectie, maar zeker ook bij Bas Kwakman wel geregeld tot reflectie die met de nodige humor vergezeld gaat. Zoals in de scènes waarin hij een psychologe bezoekt die hem constant verwijt dat hij te veel in zijn hoofd zit en te weinig zijn gevoelens toont. Hij moet haar hand vasthouden terwijl zij hem een gedicht voorleest:

‘Ze citeert regels van Vasalis. Ik ken het gedicht. Ze krijgt geen reactie van me. Ze citeert de regels nog een keer.

“Ik voel geen reactie bij jou als ik het gedicht citeer.”

“Nee. Ik ken het gedicht. Je brengt het wat gezwollen.”

“Maar ik voel niks. Ik krijg niets terug.”

“Waarom citeer je dan ook een gedicht? Poëzie, dat is mijn werk. Ik lees tientallen gedichten per dag. De lat ligt hoog. Ik word nog maar zelden verrast. […] Ga je met overspannen banketbakkers over moorkoppen praten? Met een opgebrande vuilnisman over tuinafval?”

“Je ademt weer niet. Blijven ademen.”’

Ademen. De wil om te blijven ademen. Dat uitgangspunt voert ons terug naar het begin van Flankhond en het besluit van de schrijver om (na een sabbatical, en het uiteindelijke vertrek bij Poetry) iets aan die eeuwige migraine te gaan doen. Dat wilsbesluit is de motor van het schrijven, en dat geschrevene neemt de vorm aan van een dagboek dat veertien maanden bestrijkt en een vaak hilarische tocht langs een keur van personages en instituten beschrijft.

In die periode komt Bas overal en nergens. En zo neemt Flankhond als vanzelf de vorm aan van een homerische omzwerving langs bedrijfsartsen, psychologen, acupuncturisten, craniosacraal therapeuten, neurologen, wetenschappers, sjamanen en osteopaten. En behalve langs dit paramedisch circuit leidt de weg ook langs kunstenaars, schrijvers, filosofen en types van nóg bedenkelijker professie. En allemaal hebben ze zo hun eigen, op het oog soms zinvolle soms volstrekt absurde, elkaar niet zelden tegensprekende (en in zijn totaliteit groteske berg) raadgevingen, richtlijnen en leefregels.

Ik las ergens van William Faulkner de uitspraak dat pijn zozeer met het menselijk leven is verweven, dat de gedachte dat het leven op zeker ogenblik niet langer pijn doet eigenlijk niet te verdragen is. Maar ik verzeker u: na het lezen van dit boek van Bas Kwakman concludeert u: we can do without.

In dit boek gaat het, in elk geval voor de lezer, uiteindelijk vooral om de weg die wordt afgelegd, minder dan om het reisdoel. Omdat het zwaartepunt van het boek daar niet ligt, mag ik u wellicht verklappen dat Flankhond eigenlijk best een happy ending heeft. Ja, beste mensen: Bas Kwakman slaagde er almaar niet in enig geluid te krijgen uit zijn shakuhachi (een Japans blaasinstrument). Maar uiteindelijk lukt hem dat wel: ‘een zuivere diepe bastoon’. Ofte wel: een Bas-toon, met een hoofdletter B. Die toon wordt kortom gevonden in dit volstrekt authentieke Boek, waarin ook nog eens tekeningen worden aangetroffen van beeldend kunstenaar Kwakman, ofte wel de heremiet van het Berg- en broekpark.

Dit boek is geen zelfhulpboek met een oplossing maar wel een boek dat inzicht geeft en geen lezer onberoerd zal laten. Dit boek is geen hoofdpijndossier, al hebben we het wel zo willen noemen. Het is welhaast het tegenovergestelde. Het is een boek dat duidelijk maakt dat literaire inspiratie kan bestaan ondanks pijn en fysiek ongemak. Dat heeft bevlogen hoofdpijndossiers opgeleverd: de hoofdpijnsublimatiekronieken.